woensdag 5 februari 2014

Leerplan spelling - doelen op een rijtje

Maandag had ik het al even over het leerplan spelling en ik werkte gisterenavond nog wat verder. Het is mijn bedoeling om op die manier echt inzicht te krijgen in wat er moet, wat er mag en hoeveel vrijheid je daarnaast nog hebt. Handleidingen zijn echt heel handig in het begin dat je in een leerjaar staat. Je weet anders immers echt niet waar je moet beginnen en waar je al die lessen moet gaan halen. Het zou een onbegonnen werk zijn.

Toch droom ik ervan om ooit helemaal los te komen van die handleiding. Uiteraard zou ik de leukste en beste lessen wel houden, maar de rest zou ik graag vervangen met eigen materiaal of dat van andere gedreven leerkrachten. Ik moet mezelf echter wel wat tijd geven daarvoor want je moet toch eerst wat ingewerkt geraken in een leerjaar.

Daarom ben ik ook bezig met het bestuderen van de leerplannen. Ik weet dat de meeste leerkrachten onder ons dit heel erg saai vinden (en ik hoor eigenlijk ook bij deze groep), maar soms is het eigenlijk wel eens nodig dat je gaat neuzen in die boekjes. Ik deed dit de afgelopen dagen ook en ik liet maandag al een overzicht van de doelen spelling zien. Deze worden met Sp. aangeduid in het leerplan en zo zijn er in totaal twintig.

Er horen echter nog andere doelen bij de lessen spelling. Er worden er nog een heel aantal met een L. aangeduid. Bij deze doelen staat er ook een code. Aan sommige doelen moet je werken, andere moeten dan alweer verworven worden.

Aangezien ik in het tweede leerjaar sta, maakte ik een overzicht van de doelen waaraan gewerkt moet worden en degene die tegen het einde van het schooljaar verworven moeten zijn.

A.        Doelen waaraan gewerkt moet worden
L.1.2.3: Vrije klinker in open lettergreep: lanen, nemen, boten, muren
L.3.3.2.8: Woorden met één of meer medeklinkers vooraan en achteraan: wreed, wrat, wreken, wrijven, wringen
L.3.8: Verdubbeling van de medeklinker: pannen, flessen, kikker, mollen, kudde, karren, vallen, zetten, winnen
L.4.1 Werkwoordsvormen waarbij de gebruikelijk spellingregels worden toegepast
Termen die kinderen moeten kennen en kunnen gebruiken
L.9.1.2 Gedekte klinker
L.9.1.3 Vrije klinker
L.9.1.4 Open/gesloten lettergreep
L.9.2 Tweeklanken
L.9.4.1 Werkwoord

B.        Doelen die verworven moeten worden

L.1.2.2 ie, oe en eu in open lettergreep: riemen, roepen, deuren
L.1.2.4 a en o en u op het einde van een woord: ja, nu, zo , ga
L.1.2.6 ee aan het einde van een lettergreep: zeeman, tweetal, meegaan
L.1.11.2 Onbeklemtoonde lettergreep: moeten, winkel, deuren, vader, moeder
L.1.11.4 Voorvoegsels: be-, ge-, ver-: beginnen, gevaar, verlies, verstaan

L.2.1.1 Tweeklanken ei, ij, ui: wei, lijn, lui, kijk
L.2.1.2 Tweeklanken aai, oei, ooi: fraai, groei, kooi, draai
L.2.1.3 Tweeklanken eeuw, ieuw: leeuw, nieuw, geeuw
L.2.1.4 Tweeklanken ou, au: koude, mouw, paus, pauw, bouw, jouw
L.2.2 Tweeklanken gevolgd door een doffe lettergreep: fraaie, boeien, kooien, uien, bijen, groeien, draaien, gooien

L.3.1.2 Woorden met meer dan één medeklinker vooraan eindigend op klinker of tweeklank: drie, blij, vrij, trui
L.3.2.2 Woorden met één klinker of een tweeklank vooraan en meer dan één medeklinker achteraan: iets, eerst
Woorden met meer dan één medeklinker vooraan en/of achteraan:
L.3.3.2.1 glas, droom, stuur, bruin
L.3.3.2.2 sprak, straat, struik
L.3.3.2.3 kaart, dorp, bouwt, heeft, loopt
L.3.3.2.4 markt, borst, kunst, herfst, links, laatst, liefst, koorts, plaats, plaatst
L.3.3.2.5 flink, krant, sterk, pluist
L.3.3.2.6 school, schrik
L.3.3.2.7 toch, lucht, zocht

L.3.5 Woorden met d, b of g achteraan: hond, web, weg, gespeeld, heb, lig, zeg, nog
L.3.6.1 Woorden met –ng en –nk: bang, jong, engel, ding, hang, brengt
L.3.6.2 Woorden met –ng en –nk: bank, winkel, lnks, denkt

L.3.24.1.1 Woorden met –n aan het einde van een doffe lettergreep: manden, kaarten, hebben

L.6.4.1 De komma tussen de termen van een opsomming zonder ‘en’: boter, kaas en melk
L.6.5.1 De dubbelpunt voor verklarende opsommingen

Hoofdletters
L.7.1 Het eerste woord van een zin
L.7.2.1 De eigen nam en het eigen adres schrijven
L.7.2.3 Persoonsnamen

Termen die kinderen moeten kennen en kunnen gebruiken
L.9.1.1 Klinker
L.9.3 Medeklinker
L.9.6.2 De punt
L.9.6.3 Het vraagteken

L.9.6.4 Het uitroepteken

Als je dit voor ogen houdt, dan kun je eigenlijk zelf aan de slag. Op die manier weet je ook welke dingen voldoende herhaald moeten worden. Sommige lessen kunnen doorspekt worden met deze doelen, het duurt soms maar een paar minuutjes om iets opnieuw aan te halen. Met deze lijst heb je echt een doel voor ogen en weet je waaraan je een heel schooljaar lang met de kids moet aan werken.

Wens je deze lijst ook? Kijk dan hier.


Bron afbeelding:
* http://www.vvkbao.be/materiaal/nederlands-schrijven

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Breng de actua naar je klas met een quiz!

Je hebt zo van die momenten dat alles lijkt te lukken en dan zijn er van die dagen dat je denkt: zo wil ik het niet meer. Dan kan je bij de ...